Richtlijn over identificatie in een gerechtelijke context

Een journalist die in zijn berichtgeving een verdachte, een veroordeelde of een slachtoffer identificeert door woord, tekst of beeld, maakt steeds een afweging tussen het recht van het publiek om zo volledig mogelijk geïnformeerd te worden enerzijds, en het recht op privacy van de persoon over wie bericht wordt anderzijds. Deze belangenafweging maken is niet eenvoudig. Naar gelang van de situatie zal de journalist kiezen voor een volledige identificatie, voor een beperkte identificatie of voor het niet bekendmaken van de identiteitsgegevens. De beslissing om een verdachte of een slachtoffer volledig te identificeren is bij voorkeur geen inschatting van de individuele journalist, maar een op de redactie overlegde beslissing. Overwegingen in verband met het maatschappelijk belang van de berichtgeving komen daarbij op de eerste plaats. Journalisten en redacties die zich op het maatschappelijk belang beroepen, moeten dit steeds kunnen motiveren. Dat doet overigens niets af aan het recht van elke journalist om zijn medewerking op een concreet punt te weigeren als hij of zij een bepaalde journalistieke handelwijze beroepsethisch moeilijk vindt.

Deze richtlijn is bedoeld als een hulpmiddel bij het maken van deze belangenafweging. In de richtlijn worden een aantal situaties besproken, en daarbij wordt aangegeven welke oplossing de voorkeur verdient. De specifieke omstandigheden van een concrete situatie kunnen ook tot een andere verantwoorde keuze leiden, maar de journalist of de redactie moet die keuze tot identificatie steeds kunnen motiveren.

Plicht 5 van de Verklaring der plichten en rechten van de journalist (1971) zegt dat de journalisten ‘zich ertoe verplichten het privéleven van personen te eerbiedigen’. Artikel 5 van de Code van journalistieke beginselen (1981) zegt: ‘De uitgevers, de hoofdredacteuren en de journalisten moeten de individuele waardigheid en privacy respecteren. Zij moeten elke ongeoorloofde inmenging in persoonlijke pijn en smart vermijden, tenzij overwegingen in verband met de persvrijheid dit noodzakelijk maken’.
Als regel bepaalt het Europees hof voor de rechten van de mens dat privacygegevens bekendmaken slechts kan indien hierdoor een bijdrage wordt geleverd tot een debat van maatschappelijk belang. Recht op privacy en persvrijheid moeten daarom telkens tegenover elkaar afgewogen worden.
Soms verbiedt de wet bovendien uitdrukkelijk het identificeren van betrokkenen in bepaalde situaties. Dit geldt onder meer voor minderjarigen die betrokken zijn in een zaak voor de Jeugdrechtbank (art. 433bis Strafwetboek) en voor slachtoffers van seksueel geweld (art. 378bis Strafwetboek).

Bij de bekendmaking van namen en andere identificatiegegevens in de gerechtelijke verslaggeving moet daarom terughoudendheid in acht worden genomen. Dit geldt ook voor indirecte identificatie. Toch zijn er situaties waarin identificatie aangewezen kan zijn.

Achtereenvolgens wordt in deze richtlijn de berichtgeving over verdachten, veroordeelden, minderjarigen en slachtoffers toegelicht.

2010-07

Lees de uitspraak [pdf]