Impact van Raad zit in representativiteit en transparantie

De kracht en de impact van de Raad voor de Journalistiek als zelfregulerend orgaan liggen in zijn representativiteit en transparantie, niet in het opleggen van sancties. Dat schrijven voorzitter Hubert Van Humbeeck en secretaris-generaal Pieter Knapen in een opiniebijdrage, waarmee ze reageren op een opiniebijdrage van advocaat Joris Van Cauter. Die stelt, naar aanleiding van een uitspraak van de Raad, de vraag of zelfregulering volstaat om de naleving van de journalistieke beroepsethiek te bewaken. Hubert van Humbeeck en Pieter Knapen zijn overtuigd van wel, zoals blijkt uit hun onderstaand opiniestuk dat ook werd gepubliceerd op DeMorgen.be.

"Het punt dat voorligt gaat over de zin en het nut van zelfregulering in de journalistiek. Naar het model van persraden elders in Europa hebben de Vlaamse media en journalistenberoepsverenigingen in 2002, met de oprichting van de Raad voor de Journalistiek, gekozen voor een systeem van zelfregulering. Naast overheidsregulering en co-regulering (een mengvorm van overheids- en zelfregulering) zijn er geen alternatieven. In een samenleving waarin persvrijheid een van de hoekstenen is, geniet overheidsregulering allerminst de voorkeur. Het zou indruisen tegen de persvrijheid om de inhoudelijke contouren van de journalistiek in wetten te gieten en buitenlandse voorbeelden, spijtig genoeg ook in Europa, tonen aan dat overheidstoezicht de vrije pers doodknijpt. Ja, er zijn wettelijke bepalingen voor pers en journalistiek, maar die blijven best zo beperkt mogelijk als men de persvrijheid wil garanderen.

Precies daarom zijn er deontologische of beroepsethische regels, die vrijheid koppelen aan verantwoordelijkheid en verantwoording. Dat is voor journalisten niet anders dan voor andere beroepsgroepen, zoals de advocatuur. Maar anders dan bij die beroepsgroepen is de toegang tot het beroep van journalist niet beperkt, en ook dat vindt zijn grond in de persvrijheid.

Die vrijheden en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd in de Code van de Raad voor de Journalistiek, die gebaseerd is op dezelfde principes als internationale teksten en codes van buitenlandse persraden. De Code geldt voor het hele scala van de journalistiek en is opgesteld door de Raad, waarin journalisten en mediagroepen vertegenwoordigd zijn. Zij zijn het, ondanks een sterk concurrentieel en zeer divers landschap, onderling eens over de basisprincipes van ethisch verantwoorde journalistiek en over een systeem om de naleving daarvan bewaken. Dat is de eerste sterkte van de Raad.

Joris Van Cauter merkt op dat de Raad voor de Journalistiek geen sancties oplegt en vraagt zich af of zo’n systeem volstaat om de naleving van de beroepsethiek af te dwingen. Maar de kracht en de impact van de Raad liggen niet in het opleggen van sancties, maar in zijn representativiteit en transparantie. Vooreerst is het overgrote deel van journalisten en mediabedrijven – rechtstreeks of via verenigingen, contracten met werkgevers of (koepel)organisaties – aangesloten bij en vertegenwoordigd in de Raad. Een uitspraak over een klacht komt met andere woorden niet van een enkeling, maar van een uitgebreide vertegenwoordiging van de beroepsgroep die zegt dat een journalist of medium al dan  niet een inbreuk gepleegd heeft op de beroepsethiek. Dat is niet min.

Bovendien publiceert de Raad die uitspraken met naam en toenaam op zijn website en in het vakblad De Journalist, en publiceren de betrokken media een samenvatting ervan. Ook dat is niet min, en die transparantie onderscheidt de Raad voor de Journalistiek van bijvoorbeeld tuchtraden van andere beroepsgroepen.

Daarbij komt dat in de Raad voor de Journalistiek ook twaalf toegevoegde leden zetelen, die niet tot de beroepsgroep behoren. Zij oordelen samen met vertegenwoordigers van journalisten en mediaorganisaties over klachten. Het is met andere woorden geen onderonsje en de stem van de toegevoegde leden is fundamenteel en belangrijk. Een uitspraak van die groep van zesendertig mensen, die er altijd in slaagt om bij consensus te beslissen, heeft wel degelijk impact, zonder dat er sancties aan te pas hoeven te komen. En de Raad voor de Journalistiek vormt geen uitzondering op dit principe, geen enkele persraad in Europa legt sancties op.

Klagers, of het nu gaat om burgers of organisaties, zijn in het overgrote deel van de gevallen ook niet uit op sancties voor journalisten of media. Zij willen een moreel oordeel van  een gezaghebbend orgaan en vinden dat bij de Raad voor de Journalistiek. Die mogelijkheid biedt de Raad hen, via een laagdrempelige, gratis en snelle procedure. Samen met de Code, die geregeld wordt geactualiseerd, bieden de uitspraken van de Raad aan journalisten een richtinggevend kader voor hun dagelijks werk, waarmee op redactievloeren wel degelijk rekening wordt gehouden en op basis waarvan journalisten, hoofdredacties en mediahuizen hun werkmethoden desgevallend kunnen bijsturen."

Hubert Van Humbeeck en Pieter Knapen